Preek in de leerdienst in de Willem de Zwijgerkerk 26/1/2025

Preek in de leerdienst Tenach en Evangelie in de Willem de Zwijgerkerk op zondag 26 januari 2025. Gelezen werd uit de sidra ‘Wa’era’ (ik ben verschenen) Exodus 6, 2-8 en 6, 28 – 7,13. Uit de Haftara Ezechiël 29, 1-7 en uit de apostolische geschriften Efeziërs 6, 10-18.

Lieve vrienden,

De eerste sidra, de eerste afdeling van het boek Exodus, heette in het Hebreeuws net als het boek zelf: (Shemot) NAMEN en begint met het noemen van de namen van de kinderen van Israël die met Jacob meegekomen waren naar Egypte. Daarna worden twee vrouwen bij name genoemd, Sifra en Pua, twee Hebreeuwse vroedvrouwen, die niet meedoen met de door Farao bevolen kindermoord. En dan horen we hoe de dochter van Farao een naam geeft aan het kind dat ze gered heeft uit de rivier, Mosjee, want uit het water heb ik hem gemoosd (getrokken). Over hem lijkt het te zullen gaan, Maar dan is er de brandende braamstruik en horen we de naam van de Eeuwige: JHWH, ik zal er zijn, zoals ik er zijn zal. Een wonderlijke naam, een naam als een enigma, dat nog ontraadseld moet worden, want hoe zal hij er dan zijn. Daarover gaat het in de tweede sidra, die vanmorgen aan de orde is. Wa’era, heet de Sidra, meestal vertaald als ‘ik ben verschenen’, dat is niet verkeerd, maar misschien is de vertaling van Huub Oosterhuis en Alex van Heusden, waaruit vanmorgen gelezen is nog iets beter en zelfs letterlijker: ‘ik heb mij laten zien’. De Eeuwige laat zich zien aan Mozes en zegt: Ik ben het, de Eeuwige, dat is eigenlijk een tautologie, want de vier letters J, H, W, H, de niet uit te spreken Godsnaam betekent ook al ongeveer: Ik ben het, ik zal zijn zoals ik er zijn zal. Ja hij is al eerder verschenen, aan Abraham, aan Isaäk en aan Jakob, we kunnen de verhalen over die verschijningen lezen in het boek Genesis. En daar wordt hij inderdaad op die plaatsen El Sjaddai, genoemd. In bijna alle vertalingen, wordt dat vertaald als God, de Almachtige en zo is het ook in onze geloofsbelijdenis terecht gekomen en is daar een hele theologie aan komen te hangen. De Naardense vertaalt: God-de-Machtige, maar Oosterhuis en Van Heusden doen het nog beter door te vertalen God-Geweldig, want Sjaddai, komt van een werkwoord Sjadad, dat ‘geweldig of gewelddadig optreden’ betekent. Zo is hij aan hen verschenen, als geweldig, imponerend, overdonderend, een God, die voor hen streed. Maar als de Eeuwige, hij die er zal zijn, zoals hij er zijn zal, hebben ze hem nog niet gekend. Wat wordt daarmee bedoeld, want die Godsnaam van de vier hoofdletters, die was toch ook al wel eerder genoemd?

In de Midrasj hebben de rabbijnen zich dat ook afgevraagd en ze hebben gezegd: Ja dat was de God die aan de aartsvaders allerlei prachtige dingen had beloofd, een groot volk, een eigen land en wat niet al, maar dat was vooralsnog geen werkelijkheid geworden. De Eeuwige had nog niet werkelijk in zijn daden laten zien wie hij was. En dat gaat nu gebeuren, dat gaat nu beginnen in dit gedeelte van Exodus, waar de Eeuwige grote dingen zal doen aan farao en aan heel Egypte. Ik, zegt de Eeuwige, zal jullie uitleiden, ik zal jullie redden, ik zal jullie verlossen en ik zal jullie aannemen als mijn volk. Rasji, de grote joodse theoloog uit de middeleeuwen, verbindt dit met de vier bekers die gedronken worden bij de sedermaaltijd, waarin de uittocht uit Egypte wordt herdacht: uitleiden, redden, verlossen en aannemen, als ik dat probeer met een woord samen te vatten, dan kom ik uit bij ‘bevrijden’ en nu is het raadsel van de Godsnaam verhelderd: Ik zal zijn, zoals ik er zijn zal, betekent dus: Ik ben God, jullie bevrijder. Zo zullen jullie mij leren kennen. En om duidelijk te maken dat dit gedeelte, Exodus 6, 2-8 daarover gaat, over de uitleg van die vier medeklinkers, ziet u ze, wij schrijven ze altijd met hoofdletters, die vier letters staan helemaal aan het begin en helemaal aan het eind en ook precies in het midden. Dat is de naam, waarover het ten diepste in heel het boek van de Exodus, van de Uittocht gaat: God, de bevrijder.

De grote marxistische, maar in bijna alle opzichten joods gebleven filosoof Ernst Bloch, stelt in zijn Prinzip Hoffnung deze bevrijder-God, de God van de Exodus, die hij ook de God van de Hoop noemt tegenover de God van de religie, en schrijft dan, heel verrassend voor een joodse auteur, dat deze God van de Exodus volledig samenvalt met de blijde boodschap van Jezus en van het Rijk Gods.

Hoe dat in zijn werk gaat, die bevrijding van onder de lasten van Egypte, daarover gaat de rest van de sidra. Nu gaat de bevrijding beginnen, nu zal blijken wie deze God van Israël, deze God van de bevrijding is. De aarstvaders kenden hem als God-geweldig, maar het volk zal hem nu leren kennen als de God van de bevrijding, wat niet betekent, dat er in het vervolg van het boek Exodus niet meer gewelddadig opgetreden wordt. Het gevecht met de farao zal niet zonder geweld, geweld van godswege gaan. Het strijd met de farao staat symbool voor het gevecht met alle alleenheersers, die zichzelf als God zien en denken de hele wereld met een pennenstreek te kunnen veranderen.

Sorry, ik moet het er toch over hebben, want het zit me hoog. Afgelopen week vergeleek Leonie Breebaart, een kleindochter van de grote theoloog Miskotte – zijn geest waart hier nog rond – Trump in een column in Trouw met Hitler. Heel gewaagd, want iedere verwijzing naar die periode is een groot taboe in ons land. Maar ik heb Leonie gelijk een mailtje gestuurd om haar te complimenteren, want de vergelijking is gegrond. In 1937, hij had de Reichstag toen al ontbonden, vaardigde Hitler een wet uit, met als korte tekst: Führerwort hat Gesetzeskraft. Niemand hoefde zijn besluiten meer goed te keuren, niemand had het recht meer zijn besluiten af te keuren. Zodra hij het gezegd had, ging het in werking. En ik zag op het journaal Trump direct na zijn beëdiging honderden decreten ondertekenen, waarvan hij zei, dat die onmiddellijk, dat wil zeggen voor  de goed- of afkeuring van het huis of de senaat was verkregen, in werking zouden treden. Ambtenaren moesten al vanaf 1935 een eed van trouw aan de Führer zweren, Trump dreigt alle ambtenaren die niet loyaal zijn met onmiddellijke ingang te ontslaan. De aanstichters van de Capitoolbestorming, waarbij vier agenten om het leven werden gebracht en tientallen gewond raakten, en die niet ten onrechte tot 16 en 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld waren, zijn onmiddellijk in vrijheid gesteld, zodat ze hun racistische en fascistische gewapende milities weer aan kunnen voeren. En ja ook Hitler was ‘democratisch’ gekozen!

Ja, de Farao’s van deze wereld moeten bestreden worden. Maar hoe? In eerste instantie door het woord. En dat woord, het woord van de Eeuwige moet gesproken worden door Mozes, Mozes is zijn profeet. De Eeuwige meldt zich bij Mozes, met dezelfde woorden als in het vorige gedeelte: Ik ben het, de Eeuwige, spreek tegen farao, de koning van Egypte. Iemand moet het zeggen, een anglicaanse vrouwelijke bisschop of een andere profeet, iemand moet het zeggen: zo kan het niet langer. Doe recht of verdwijn. Mozes durft het niet aan. Hij is onbesneden van lippen. Sommigen hebben hieruit afgeleid dat hij stotterde, maar diagnoses over meer dan dertig eeuwen terug, durf ik niet aan. Hij had kennelijk niet de gave om in het openbaar te kunnen spreken. Jesaja komt bij zijn roeping tot een soortgelijk bezwaar en zegt dat hij onrein van lippen is, maar een gloeiend kooltje moet zijn lippen reinigen. Hier is er een andere oplossing. Aäron, zijn oudere broer, die gezien wordt als de eerste hogepriester, die vanwege die functie wel zou moeten spreken tot het volk, moet voor hem spreken. De opdracht wordt prachtig geformuleerd: ik zal jou als God laten zijn voor farao en Aäron zal jouw profeet zijn. Zo spreekt de Eeuwige door een mensenwoord. God spreekt via Mozes en Mozes spreekt via Aäron. Het Woord van God moet verkondigd worden! Een bijna onmogelijke opdracht, als je je niet geroepen weet en je alles wat in je macht ligt gedaan hebt om te begrijpen wat de Eeuwige wil zeggen. Wat er gezegd moet worden is duidelijk: Let my people go! Maar gelijk wordt gezegd, dat wat ze ook zeggen, farao niet naar hen zal horen en zeker niet zal doen, wat zij van hem vragen. Want de Eeuwige zal het hart van faro verstokken. Het komt in het vervolg van Exodus allebei voor: farao die zijn hart verhardt en de Eeuwige die het hart van farao verstokt. Het een is het handelen van farao, die uit vrije wil besluit zo te handelen, het tweede, is het handelen van God, zijn predestinatie, die de farao ertoe brengt te doen wat hij doet. Ziedaar, het oerprobleem van filosofie en theologie, dat we ook vandaag wel niet op zullen lossen.

U begrijpt: ondanks deze tekst, houdt vrijwel het hele jodendom vast aan de vrije wil, want, zo zeggen ze: als er geen vrije wil was, zouden er ook geen geboden hoeven te zijn, waar je je wel of niet aan kon houden. In de christelijke theologie van Athanasius en Augustinus tot Luther en Calvijn, werd gesproken van een onvrije wil en dus van een vorm van predestinatie. Maimonides verdedigt de vrije wil en zegt: de farao heeft zelf besloten het volk niet te laten gaan en omdat hij daaraan vasthield en het volk daarmee veel kwaad berokkende, heeft de Eeuwige besloten voor hem de weg naar omkeer te versperren. Vandaar dat bij de eerste vijf plagen wordt gezegd dat Farao zijn hart verhardde en bij de latere dat het God was die zijn hart verstokte. Ik denk dat er op de een of andere manier (en die van Maimonides spreekt mij wel aan) tot een vergelijk moet worden gekomen. Inderdaad er moet een vrije wil zijn, anders waren we poppen aan een touwtje, maar er moet ook leiding zijn, want zonder dat, als alles van de mens en zijn vrije wil af zou hangen, zou de hele mensheid wellicht al ten onder zijn gegaan. Je kunt de spa nog wat dieper steken en het hebben (zoals bijvoorbeeld Jonathan Sachs in zijn werk doet) over het duo vrijheid en gehoorzaamheid, een begrippenpaar waarover ook de grote theologen Barth en Bonhoeffer veel geschreven hebben. We zijn vrij in ons handelen, maar in het geloof leren we dat het het gebod van God is, dat ons in de vrijheid stelt. En Bonhoeffer schrijft in zijn ethiek, dat wie in opperste vrijheid, horend naar de Schriften en in liefde en verantwoordelijkheid voor zijn naasten handelt, soms tot zijn verrassing vast zal stellen, hoe zijn  handelen zomaar samen kan vloeien met de wil van God. Mooier kan ik het niet zeggen, dus hier laat ik het bij. Over de ‘kunstjes’ met de staf wil ik alleen maar zeggen, dat het geen wonder is, want toveren kunnen de jongens van farao ook, het is een teken, een teken dat het goede het zal winnen in het eind en het kwade zal verslinden.

In de haftara, de profetenlezing uit Ezechiël, zitten we opeens aan de vooravond van de ballingschap. Dan is eerst Assyrië en later Babylonië de vijand en de grote verleiding is om te hopen op de steun van Egypte tegen deze vijanden (samen met Trump tegen Poetin zal ik maar zeggen). Volgens de profeet een slechte en gevaarlijke keus, je komt van de regen in de drup, je steunt op dat riet, maar het snijdt je in je handen. Eigenlijk moeten we Egypte in deze teksten niet Egypte noemen, want het heeft weinig te maken met het huidige Egypte. De Hebreeuwse naam Mizraiim komt van een stam die verdrukken betekent, dus laten we het ‘land van de verdrukking’ of ‘angstland’ noemen, want dat kan overal liggen.

Tenslotte een enkel woord over de prachtige tekst uit de brief van Paulus aan de Efeziërs. Het angstland is dan het Romeinse rijk, een tegenstander van wie Paulus maar al te goed weet, dat je er vechtend niet van zult kunnen winnen. Maar moet je dan al die ellende, de dood van zoveel goede mensen, de slavernij van de overgrote meerderheid maar laten gaan; kun je dan helemaal niet in verzet komen. Die vraag hebben velen zich ook tijdens de bezetting gesteld. De eerder al genoemde Kornelis Heiko Miskotte heeft de mensen geprobeerd een betere weerstand te leren. Hij deed dat in de jaren drieënveertig en vierenveertig hier in deze kerk door wekelijks leerhuizen te geven, de Schrift uit te leggen als een wapenrusting Gods. De helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest, dat is het Woord Gods, dat blijft tot in eeuwigheid en dat ons ertoe brengt niet te wanhopen al lijkt daar alle reden toe, maar al onze hoop te vestigen op de God van de bevrijding, die wij belijden als de vader van Jezus Christus.

Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.