Leerdienst LATE in de Willem de Zwijgerkerk 28/1/2024

Preek in de LATE Leerdienst in de Willem de Zwijgerkerk op zondag 28 januari 2024. Gelezne werd uit de sidra Besjalach Exodus 17, 1-6, uit de Haftara Richteren 4, 14-24 en uit de apostolische geschriften Rom. 9, 14-18

Lieve gemeente,

We lazen vanmorgen uit de sidra Besjalach en ‘besjalach’ betekent ‘bij het laten gaan’. De eerste woorden van dit gedeelte luidden dan ook: ‘het geschiedde bij het laten gaan van het volk door Farao’ of (wat vrijer): Het geschiedde toen Farao het volk had laten gaan. Zo’n eerste woord, in de Hebreeuwse bijbel begrepen als een soort opschrift, geeft het kader aan van de verhalen die in dit gedeelte van de Schrift worden verteld. Het hele gedeelte staat in het teken van de uittocht. Dat gedeelte begint met het verhaal over de doortocht door de Rietzee en vervolgt met de lofzang van Mozes en Mirjam. U kent het vast nog over de paarden en de wagens die God in zee had geworpen. Ik heb ervoor gekozen om dat gedeelte, dat voor mijn gevoel toch heel erg bij het Pesach, het paasfeest hoort niet te lezen, maar het slot van dit gedeelte, het relatief korte zeventiende hoofdstuk, dat uit twee delen bestaat, die toch nauw met elkaar verbonden zijn. Eerst het verhaal over het gebrek aan water bij Refidim, wat aanleiding is voor een twist van het volk met Mozes en vervolgens het verhaal over de strijd met Amalek. Tussen het verhaal over de doortocht door de Rietzee en dit laatste hoofdstuk stond het mooie verhaal over Mara en Elim. In Mara (het woord betekent ‘bitter’) was het water niet te drinken maar Elim was een paradijselijke oase met twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen. Zo werd in hun drinken voorzien en vervolgens werd in hun honger voorzien door de kwakkels en door het manna. Je zou dus kunnen zeggen dat het hele gedeelte over hoe het was toen Farao het volk had laten gaan, het verhaal is over de bevrijding van het volk door de Eeuwige, die ze geleid heeft door de zee, die als een wolkkolom overdag en als een vuurkolom in de nacht voor hen uitgetrokken is en ze heeft voorzien van alles wat ze nodig hadden. En toch is het ook het verhaal van het morrende en mopperende volk, dat nog voor de Rietzee aan Mozes vraagt of hij ze niet beter in Egypte had kunnen laten dan ze hier om te laten komen in de woestijn of in de zee en dat herhaalt zich steeds opnieuw.

Het blijkt niet gemakkelijk om te geloven in de God van de bevrijding, de Gold van de Exodus. De vleespotten van Egypte en de goden die vruchtbaarheid en welvaart beloven blijven aantrekkelijk en het hoeft maar even tegen te zitten, of ze willen niets liever dan terug. Voortrekkend van rustplaats naar rustplaats, wellicht moet je denken van oase naar oase zijn ze nu in Refidim terechtgekomen. Refidim betekent ‘vlaktes’, een gebied waar ze neerstrijken omdat er water wordt vermoed, maar er is helemaal geen water en onmiddellijk beginnen ze te morren. Het zoete water van Mara en Elim, het manna en de kwakkels en vooral de wonderbaarlijke doortocht door de Rietzee, het is allemaal onmiddellijk weer vergeten als het even tegen zit. Ik moest onwillekeurig denken aan een recente periode uit onze eigen geschiedenis. Objectief is het vrij gemakkelijk aan te tonen dat de tijd van de zogenaamde paarse kabinetten, de polderkabinetten van premier Kok, bij de meest welvarende periodes van onze naoorlogse geschiedenis hoorden. Maar toen het even tegen zat kwam er een lange kale man in een Bentley, die begon te roepen over ‘de puinhopen van paars’ en binnen de kortste tijd kreeg hij een groot deel van het volk achter zich en toen hij kort voor de verkiezingen werd vermoord, scheelde het maar weinig of ze hadden het Binnenhof bestormd, alsof daar de moordenaars van Fortuyn zaten. Geef ons water, roepen ze. Mozes gaat niet in op de vraag over het water, maar stelt de zeker niet onterechte vraag, waarom ze hem ter verantwoording roepen en waarom ze op die manier God op de proef stellen. Umberto Cassuto, de schrijver van een belangrijk joods commentaar op Exodus merkt op, dat er niet wordt gezegd dat het volk morde tegen Mozes, maar dat het volk twistte mèt Mozes. Ze maken samen ruzie. Maar het volk smacht naar water (evenals het hijgend hert dat aan de jacht ontkomen is). Het is serieus, er is daar in Refidim geen water en ze hebben kennelijk ook geen reserves meer. Ze gaan tekeer tegen Mozes. En ja hoor, daar komt het grote verwijt ‘Waarom heb je ons op doen gaan uit Egypte?’ Het gaat om onze kinderen, moeten die sterven van de dorst? Nu schreeuwt Mozes niet terug, maar hij schreeuwt tot Adonai. Wat moet ik met dit volk, nog even en ze stenigen mij. Je het is echt een ruzie: Het volk is niet solidair met Mozes en Mozes ook niet met het volk, hij hoort hun klacht niet. En als Adonai reageert, kiest hij geen partij voor Mozes, maar gaat daar helemaal niet op in. De Eeuwige herinnert Mozes aan zijn opdracht. Ga voor het aangezicht uit van het volk. Wordt niet bitter over hun boosheid tegen jou, maar hoor hun klacht en doe er wat aan. Een wijze les voor alle bestuurders die met een boze bevolking worden geconfronteerd, lijkt mij. Hij moet zijn staf meenemen. De staf, waarmee hij in Egypte op het water heeft geslagen om het te veranderen in bloed en ondrinkbaar te maken, de staf die hij heeft opgeheven om het water van de Rietzee te doen splijten. Hij moet een paar oudsten meenemen, maar bovenal: De Eeuwige zelf zal erbij zijn. Er staat in de tekst een bijzondere uitdrukking. In het Hebreeuws Hineni! Hier ben ik. Het is elders in de Schrift het antwoord van de mens, die door God wordt geroepen. Als Samuël geroepen wordt en hij denkt dat het Eli is die hem roept, meldt hij zich drie keer met de woorden: hier ben ik. Nu is het de Eeuwige zelf die zegt: Hier ben ik: Mozes, ik heb je gehoord, ik ben er voor je. Ik zal daar op de rots bij de Horeb staan en als jij met je staf op de rots slaat, zal er water komen en het volk zal drinken. En zo gebeurt het: Massa en Meriba, beproeving en twist. Het volk heeft getwist met Mozes en Adonai op de proef gesteld, door te zeggen: Is Adonai wel in ons midden. In het Hebreeuws is dat: Bekirbenu – in ons midden. Het was de naam van het blad van de kerkeraadscommissie Tenach en Evangelie, die als eerste deze diensten organiseerde. Is God in ons midden of niet. We kunnen het niet bewijzen, we kunnen alleen de verhalen vertellen: over de uittocht, over de bevrijding, over het manna en het water dat zoet werd.

Direct daarna wordt er een tweede verhaal verteld, dat zich eveneens in Refidim afspeelt. Amalek kwam en streed tegen Israël in Refidim. Mozes, zelf te oud om te vechten, roept Jozua en geeft hem de leiding over het leger. Zelf zal hij op de top van de heuvel staan met de staf van God in zijn hand. Ik zei eerder al dat de beide verhalen uit dit hoofdstuk heel nauw samenhangen. In het vorige verhaal was het de Eeuwige zelf die op de rots ging staan, nu is het Mozes. Hij is de knecht van God. In Mozes en in de staf, die nu opeens de staf van God heet is Hij, de Eeuwige, zelf in hun midden. Mozes is meer dan de man Mozes, hij staat voor heel het Woord, dat de Eeuwige aan hem heeft toevertrouwd. Of God in ons midden is, we kunnen het niet met zekerheid weten en we kunnen het niet bewijzen, maar we hebben Mozes en de profeten. Die zijn er echt en in hen, waar daaruit geleefd wordt, daar is de Eeuwige zelf in ons midden. Zolang Mozes de staf omhoog houdt, zo nodig met hulp van anderen, daar is God met hen en hebben ze de overhand in de strijd. Zo wordt Amalek verslagen. Het verhaal wordt opnieuw vastgelegd in een plaatsnaam. Was het eerst Massa en Meriba, nu is het: Adonai is mijn vaandel. Zo heet ook de gemeenschap van christenen, joodse en arabische Israëliers in het noorden van Israël: Nes Ammim, het vaandel van de volkeren. Amalek, dat waarschijnlijk niet primair begrepen moet worden als een concrete groep mensen, maar als een bepaald fascistoïde type terroristen dat – zoals in Deuteronomium wordt verteld, de achterhoede, waar de vrouwen en de kinderen lopen, aanvalt. Hun gedachtenis moet weggevaagd worden van onder de hemel. Het fascisme moet met wortel en tak worden uitgeroeid. Netanyahu doet zijn best om Hamas als Amalek te duiden en daarmee zijn vernietigingsoorlog tegen Gaza te rechtvaardigen. Maar zo gaat dat niet. In dagblad Trouw was hierover de afgelopen week een discussie naar aanleiding van een ingezonden artikel van mijn collega emeritus Jaap Goorhuis uit Assen. Hamas of de Palestijnen vereenzelvigen met Amalek dat gaat niet. Haman, uit het boek Esther, die op een stiekeme manier probeert het Joodse volk in Perzië uit te laten roeien, die wordt gezien als een afstammeling van Amalek. Je kunt de Eeuwige niet voor je eigen oorlogskarretje spannen. God en Jezus staan aan de kant van de slachtoffers. Jazeker, dat geloof ik ook, maar aan de kant van alle slachtoffers, die van Netanyahu en die van Hamas. Er wordt gevochten in de verhalen van de bijbel. Waar dat historische veldslagen zijn geweest of verhalen over oorlogen kunnen we vaak moeilijk vaststellen. Maar het kwaad moet gestraft worden, dat geldt in de Schrift voor de vijanden van Israël, maar ook voor het volk zelf wanneer ze van het rechte pad afwijkt. In ieder geval wordt ons geleerd dat het geen pas geeft om de overwinning voor ons zelf en onze militaire superioriteit te claimen. Barak moet de eer laten aan Jaël, vertelt de haftara en als Paulus in zijn brief moet nadenken over de vraag wie nu wel of niet aan Gods kant staat of aan wiens kant God staat, komt hij niet verder dan de vaststelling: De Eeuwige ontfermt zich over wie hij zich ontfermt en erbarmt zich over wie hij zich erbarmt. En soms, ja soms verhardt hij zich, zoals hij dat heeft gedaan met het hart van de Farao, om een einde te maken aan de onderdrukking. Het zijn verhalen die ons ter lering worden verteld. Het is niet aan ons om vast te stellen aan welke kant de Eeuwige staat en waar hij wel en waar hij niet in ons midden is. Wij hebben Mozes en de profeten. Ja en ook Jezus, die met zijn leven en met zijn dood heeft duidelijk gemaakt hoe de wet en de profeten gedaan kunnen worden en daardoor vervuld. Niet opgeheven, maar vervuld zodat ze voor allen, ook voor ons die uit de volkeren zijn, een vaandel kunnen zijn, niet een banier om mee ten strijde te trekken, maar een teken, een voorafspiegeling van een nieuwe wereld waarin het onderscheid tussen Jood en Griek, vrije en slaaf, man en vrouw in Christus zijn opgeheven en de Eeuwige zal zijn alles in allen. Tot die tijd is het onze opdracht waakzaam te zijn, te blijven strijden tegen Amalek, tegen alles wat het goede leven, de liefde en de vrede op deze wereld in de weg staat. ‘Wach sein, wach sein, man ist nicht allein. Die Luft kann hageln und regnen, dagegen kann man sich nicht wehren, aber gegen vieles anderes kann man sich wehren‘. Laten we dat blijven proberen. Amen.

 

Dit bericht is geplaatst in Preken. Bookmark de permalink.